Deel 9: Herman, draai dat kreng de nek om!

Mokum op de Gracht is een roman van Lody van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op De Vrijdagavond

Jopie schudt zijn hoofd. ‘Dat geteisem blijft terugkomen’.

2 november 1936

De opperrabbijn en meneer Asscher zijn geregeld. Misschien is het niet helemaal gelukt wat ik eigenlijk wilde. Maar Sjerlok Hommeles heeft zijn werk gedaan.

Onderhand gebeuren er nare dingen. Papa zit vaak tot heel laat naar de radio te luisteren. Dat apparaat kraakt als een ouwe kraai en halverwege mijn slaap hoor ik mama roepen ‘Herman, draai dat kreng de nek om, de kinderen worden wakker’. Maar papa trekt zich daar niets van aan. ‘Wat is het over de grens weer een sof1. Dat stuk falderappes2 Adolf heeft opnieuw allemaal nieuwe regels gemaakt. Jidden daar mogen niet meer naar school, niet meer naar het park of met de kinderen zwemmen. Ook zijn weer heel veel mensen door hun baas de straat op gegooid, alleen maar omdat ze Jidden zijn. Geen wonder dat er zoveel de grens oversteken.’ ‘Herman, dat ze een hekel aan ons hebben dat is al zo oud als de weg naar Rome. Ook dit zal wel weer goed komen’.  ‘Sehen muss Ich, Rikais papa’s antwoord, terwijl hij zijn oor dichter tegen het toestel aandrukt. ‘Trouwens, hier in de buurt weten we er ook wat van. Die NSB’ers, onder leiding van die schreeuwlelijkerd Mussert, roepen ook allemaal nare dingen tegen ons.  G’d zal weten hoe lang dat hier nog goed gaat’.

Ik zie wel eens van die kerels lopen.  In het zwart met zo een leren riem over hun buik marcheren ze door de buurt. Ik weet niet goed wat ik van ze moet denken. Jopie weet het wel. ‘NSB’ers? Dat is echt gajes. Ze doen net alsof het hier Duitsland is. Alleen, wij laten ons door hen niet in elkaar slaan’ Hij kijkt mij aan met zijn handen in zijn zij. ‘Als het moet beuken we er op los!’

Het gaat niet goed met mijn vriendje Jopie. Vaak komt hij helemaal niet naar school, hij spijbelt. Dat heeft natuurlijk te maken met de dood van zijn moeder. Al heel vroeg in de ochtend, als het nog pikkedonker is, gaat zijn vader naar het werk in het slachthuis, achter de veemarkt in Oost. Dan is er niemand meer thuis om te zorgen dat de kinderen op tijd opstaan en naar school komen. Jopie is de op een na oudste. Ellie zijn zus, die nu niet meer naar school gaat omdat ze thuis alles moet doen, kan haar broer vast niet aan. Hoe het bij hen met eten gaat weet ik niet, maar ook dat is vast niet goed geregeld. Na zijn werk in het slachthuis komt buurman Schelvis nooit meteen naar huis maar gaat eerst nog aan de slag in de havens. Hij helpt bij het lossen van de schepen. Mama vertelde dat de kleintjes niet meer thuis wonen maar in het weeshuis zitten, Menno op de Zwanenbrugwal en Evelientje in de Rapenburgerstraat.

Het Joods Meisjesweeshuis (Beeldbank SAA)
Het Joods Jongensweeshuis (Beeldbank SAA)

Zelf ben ik ook geen lieverdje. Maar ik maak me best zorgen om mijn vriend. Wist ik maar hoe ik hem kan helpen. Papa en mama praten er wel eens over, maar die hebben genoeg aan hun eigen sores. Er is zo veel ellende in de buurt dat een mens zich het beste alleen nog maar om zijn eigen zaakjes kan bekommeren.

‘Simon’, Jopie kijkt me uitdagend aan, ‘wat heb jij vanavond?’ Ik doe twee passen achteruit. Jopie stinkt. ‘Ja, trek jij jouw neus maar op. Jij hebt geen dooie moeder. Die moeder van jou wast de kleren. Ik moet dat zelf doen.’ Ik stap meteen weer naar voren. ‘Zo bedoel ik het niet Jopie’.  Mijn vriend haalt zijn schouders op. ‘Ach, geeft niks. Weet je waar die schrage3 vandaan komt?’

Het slachthuis

Ik kijk hem vragend aan. ‘Mijn vader neem me vaak mee naar het slachthuis. Dan help ik hem met het leeghalen van de pensen van de koeien, en de darmen. Ik mag ze door de spoelbakken halen. Die poep is smerig, maar na een tijdje merk je dat niet meer. Onderhand vang ik wel elke keer een paar stuivers van de baas daar.’ Hij herhaalt zijn vraag van zo net. ‘Heb jij vanavond wat te doen?’ ‘Hoezo? Wat ben jij van plan?’ Jopie komt dicht tegen me aan staan. Hij stinkt écht van die mest. ‘In het café op de Veemarkt houdt de NSB vanavond een vergadering. Met onze club gaan we daar naar toe. Dit geteisem4 moeten we hier niet hun gang laten gaan. Zij hebben een hekel aan Joden en ze zijn vrienden van Hitler in Duitsland.’ ‘Ja, die NSB ken ik wel. Mijn vader maakt zich altijd heel kwaad om hen. Hij zegt ook vaak dat het, met de NSB hier in Nederland, helemaal de verkeerde kant op gaat.’ Ik weet niet goed wat ik Jopie moet vertellen. De Veemarkt is een eind uit de buurt. Papa en mamma vinden het vast niet goed dat ik daar naar toe ga. Als het nu dichterbij was geweest, had ik er wel voor gezorgd om ook langs te komen. Al was het alleen maar om te zien wat er gaat gebeuren. Er is altijd wel een smoes te verzinnen. Maar helemaal naar oost, dat gaat me niet lukken. Ik haal mijn schouders op. ‘Vanavond kan ik niet’ en ik loop naar huis.

Jodenbreestraat

Lang hoef ik niet te wachten op een nieuwe uitnodiging.  Een week later, na school neemt Jopie me apart. ‘Simon, vanavond op de Sluis, Anthoniebree.  Die NSB’ers komen daar naar toe.’ Het is een drukte van jewelste in de Jodenbreestraat. De lantaarns branden al en toch is er geen doorkomen aan. Achter de grote tifle5 staan de karren en paard en wagens dwars door elkaar. De kooplui en de koetsiers schreeuwen tegen het publiek om aan de kant te gaan. Maar niemand doet een stap opzij. Jopie en ik wurmen ons door de massa naar voren.  Een paar smerissen proberen de mensenmenigte tegen te houden.  Ik raak Jopie kwijt. Na wat geduw en gestomp sta ik midden op de brug. Recht voor me, een hele groep van dat NSB tuig dat onze buurt in wil. Wat roepen ze? ‘Hier, bij de sluis, weg dat Jodengespuis! Hier, bij de sluis, weg dat Jodengespuis!’ Een aantal draagt zwarte hemden. Daar kun je ze makkelijk aan herkennen. ‘Houzee, houzee. Wordt lid van de NSB!’ klinkt het. Pats! Pats! Een van die kerels wordt met een stok op zijn hoofd geslagen. Hij zakt als een zak in elkaar. Jongens, dat gaat lekker. Daar zie ik Jopie met drie andere grotere knullen. Ze zwaaien met fietskettingen gevaarlijk in de richting van die NSB’ers. Steeds meer jongens en ook sommige vaders uit de buurt dringen naar voren. De NSB’ers worden in het nauw gedreven. Eentje krijgt een tik met zo een ketting, wankelt en valt het water in. Wij staan te joelen. Die vent zwemt meteen naar de kade aan de overkant. Daar is ie veilig.  Zo, die komt de buurt niet meer in. De anderen kiezen nu ook eieren voor hun geld. De hele troep rent terug vanwaar ze gekomen zijn, de Antoniebreestraat in, in de richting van de Nieuwmarkt. Jopie wil ze samen met zijn makkers achterna maar worden door de smerissen tegengehouden. Ze laten het er maar bij zitten. ‘In ieder geval zijn we er in geslaagd de buurt veilig te houden.’  Jopie laat zijn strijdmakkers achter. Samen lopen we in de richting van huis. ‘Heb je tof gedaan, Jopie’.  Hij schudt zijn hoofd. ‘Dat geteisem blijft terugkomen. En het worden er steeds meer. Had je vorige week moeten zien, bij het café op de Veemarkt. Er waren er wel een stuk of honderd. Ze stonden krantjes uit te delen. Ook veel van die kerels die op het slachthuis werken horen nu al bij die club.’

Ik ben best jaloers op Jopie. Hij is maar een paar maanden ouder dan ik, hij is al twaalf. Maar ook een kop groter. ‘Hoe is het thuis, Jopie?’.  ‘Een klerezooi. Mijn zuster zorgt voor ons. Tenminste dat zegt ze. Maar ze kan niet eens koken. Zo een wijfie van de kille komt één keer per week de was doen. En mijn kleine broertje en zusje zitten in het weeshuis.’ ‘Heb je vanavond al gegeten?’ ‘Nee, ik heb nog een appel. Die heb ik vanochtend uit de tuin van het ouwevrouwenhuis gejat.’ Ik voel in mijn broekzak. Daar zit nog een halve sprits die ik vandaag heb kunnen organiseren. Een afgebroken koperen deurkruk leverde een sprits, een paar jujubetjes, een stukje zoethout en twee centen op bij Frankie, de oude rommelbaas op de markt. Jopie neemt meteen een hap. ‘Simon, je moet ook meehelpen dat vullis uit de buurt te houden.’ Hij duwt me zijn fietsketting in mijn hand. ‘Zwaai er maar eens mee, boven je hoofd.’  Ik geef het ding een flinke slinger. Jopie springt opzij, bijna krijgt hij de ketting in zijn nek. ‘Ja zeg, hee. Ik ben geen NSB’er!’ Bij het portiek, geef ik Jopie zijn wapen terug. ‘Zie ik je morgen op school?’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Weet ik nog niet. Hoor ik wel als mijn vader thuiskomt. Tabee.’ Ik bewonder mijn vriend voor zijn moed. Maar zelf wil ik niet mee doen met dat straatgeweld.  Ik doe nu erg mijn best op school. Ik moet hard werken om goeie cijfers te halen. En die heb ik nodig. Ik ga immers naar de HBS.

Monument voor het Joods verzet in Amserdam

(Wordt vervolgd)


1 Ellende.

2 Smeerlap.

3 Stank.

4 Uitschot.

5 Kerk.

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*