31 augustus 1936
Voor de spiegel duwt mamma met de punt van de kam onder haar hoedje een paar pieken naar achteren. Ze draagt haar zwarte sjabbesjurk. Ook papa komt de kamer binnen in zijn donkere pak. Waar gaan ze zo laat naar toe? Mama gaat ’s avonds bijna nooit weg! Na een lange dag naaien is ze vaak veel te moe. Ineens weet ik het weer. ‘Simon, wij gaan even op sjiwwebezoek beneden bij de familie Schelvis. We blijven niet lang’. Ik knik, trek mijn benen omhoog en schuif wat dieper in de leunstoel onder de schemerlamp. ‘Ik pas wel op Jaap en Brammetje. Doe maar rustig aan. Geef je Jopie de groeten van mij? Zeg maar dat ik hem gauw kom opzoeken.’ Mama’s gezicht is een en al verbazing. Ik ben nooit zo lief om aan te bieden op de kleintjes te passen. Meestal mopper ik wanneer er weer wat van mij wordt verwacht. Ik leg mijn hand tussen de bladzijden van mijn boek. ‘Dat is lief van je, jongen. Misschien kan papa morgen of overmorgen samen met jou mee gaan naar Jopie en zijn vader’. Natuurlijk begrijpt mama niet waarom ik vanavond de brave jongen wil uithangen. Het is natuurlijk niet niks wat ik tegen rebbe Koster heb gedaan. Ook voel ik mij schuldig over wat er met mijn kleren is gebeurd. Toen mama thuis kwam van haar werk zag ze meteen hoe verfomfaaid mijn jasje en mijn broek er uitzagen. Het zal me niet verbazen als ze vanavond nog de wastobbe van de veranda haalt. ‘Rika, kom je? Anders wordt het zo laat.’ ‘Ja, Herman, ik kom er aan. Simon, ga je zo direct naar bed? Zorg dat om negen uur het licht uit is.’ Alweer verdiept in het spannende verhaal van die scheepsjongens met de inboorlingen knik ik met mijn hoofd. De voordeur beneden wordt met een klap dichtgetrokken. Het boek is spannend. Maar in mijn hoofd spelen zich ook opwindende gedachten af. Er moet iets gebeuren. Waarom kan papa niet gewoon naar zijn oude kantoor toe stappen en zeggen ‘Hier ben ik weer. Jullie hebben vast nog wel werk voor mij.’ Meneer Asscher is nog steeds heel rijk, soms zie ik hem in zijn auto rijden. Als ie nou gewoon zegt ‘Meneer van Gelder, trek dat mooie pak maar weer aan, ga achter uw bureau zitten en vrijdag ligt dat loonzakje klaar net als vroeger.’ Dat moet toch niet zo moeilijk zijn voor een directeur die zo betoech1 is?
Eenmaal terug op kantoor hoeft papa geen rollen behang meer te verkopen en mama kan vaarwel zeggen tegen die naaimachine. Ook hoeft ze niet langer elke dag heel vroeg op om alles voor ons klaar te leggen voor ze de deur uit gaat. Ik weet best hoe zwaar ze het heeft. Helemaal over het IJ waar de confectiefabriek staat, soms eerst met de tram naar het station en dan op de pont. Vaak, als papa niet genoeg heeft verkocht, slaat mama de tram maar over en loopt ze helemaal tot aan het station.
Ik heb mama wel eens gevraagd of ze het niet erg vindt dat ze tegenwoordig zo hard moet werken. ‘Ach, lieverd, zolang ik weet dat we daardoor te eten hebben en papa zich niet zoveel zorgen hoeft te maken of hij wel genoeg voor ons allemaal verdient vind ik het prima.’ Nadat ze dit had gezegd hoorde ik haar meteen hardop zuchten. Toen wist ik dat ze het best erg vindt. ‘Simon, jij bent mijn oudste zoon. Nog wel jong, maar toch mijn oudste zoon. Weet je wat ik écht naar vind?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Vroeger ging ik iedere dinsdagmiddag, terwijl jullie op school zaten, naar de chewre, boven de sjoel in de Swammerdamstraat. Als lid van de dames-chewre naaide ik daar samen met de andere vrouwen de doodskleden. Dat was zo een mooi liefdadigheidswerk. Het heet ‘Chesed sjel emmes’, Echt ‘liefdeswerk’, omdat we daar niet voor betaald krijgen. Voor de doden doen we alles voor niets.’ Er kwam een nieuwe zucht. ‘En nu kan ik dat niet meer doen. Nu moet ik in de fabriek de hele dag achter de naaimachine zitten om jassen in elkaar te zetten. Dat liefdewerk, dat is iets wat ik echt heel erg mis’.
Ik sla mijn boek dicht. Het lukt me niet mijn hoofd nog bij het verhaal te houden. Het kan best zijn dat papa en mama mij nog klein vinden. Toch, zal ik ze laten zien dat wij ons niet alles zo maar laten afpakken omdat het zulke moeilijke tijden zijn.
Morgen of overmorgen kom ik de opperrabbijn tegen. Dan ga ik hem eventjes vertellen dat papa echt terug moet komen in de Grote Sjoel. De opperrabbijn zal uit mijn mond horen dat de mensen papa missen en zijn stem graag weer willen horen in het koor. En als de opperrabbijn dan zegt dat wij nu eenmaal arme mensen zijn geworden zal ik hem vertellen dat mijn vader niet twee keer op een dag, omdat hij geen werk heeft, urenlang in de rij staat om een stempeltje voor de steun te halen.
“Meneer de Opperrabbijn, mijn vader werkt gewoon iedere dag heel hard in de Valkenburgerstraat bij Hartog Polak. Ook hoeft hij niet met een spade over zijn schouder elke dag ergens aan de andere kant van de stad naar het bos om daar sloten te graven of bomen te planten zoals heel veel mensen die geen werk hebben. En hij betaalt ook zelf voor het belastingplaatje op zijn fiets. Alleen arme mensen zonder werk krijgen dat gratis.” Dat ga ik de opperrabbijn allemaal vertellen.
Met al deze plannen in mijn hoofd stap ik in mijn bed. Papa en mama zullen zo wel naar boven komen. Ik duw het raam naast mijn bed iets open. De hele kamer stinkt van mijn jasje en mijn broek. Dat komt natuurlijk door het smerige water van de Amstel.
Ik word wakker. Door de spleetjes van mijn ogen zie ik hoe Papa tussen mijn slapende broertjes en mijzelf in staat. ‘Wat heeft die jongen nu weer uitgehaald? Die lucht is niet te harden. Wat een serage2!’ ‘Het lijkt wel of ie in de gracht heeft gelegen’, fluistert mama terug. Met een opgetrokken neus en mijn kleren op afstand voor zich uit houdend loopt ze naar de deur. ‘Ik zal zijn jas en broek nog maar eventjes uitspoelen. Zo kan ie morgen niet naar school. Tegen de tijd dat Simon opstaat is de boel wel weer droog.’ Ik draai me naar het raam toe. Zo een lieve mama verdient toch een beter leven dan wat ze nu heeft.
(Wordt vervolgd)
1 rijk
2 stank
Geef als eerste een reactie