Joodse genealogie – Van abstract naar concreet

Het was een heuglijk moment, maandag 25 januari, de overdracht van de cartotheek van de Joodse Raad aan het Nederlands Holocaust Museum in oprichting. Al moest dat vanwege de heersende coronabeperkingen online worden beleefd. Het Rode Kruis, dat decennialang de cartotheek onder zijn hoede heeft gehad, stond ‘de kaartenbakken’ op advies van een commissie onder leiding van Regina Grüter af aan een instantie, waar ze zowel als ‘museaal object’ en als bestand voor velerlei vormen van – digitaal – onderzoek op hun plaats zouden zijn. Alle digitaal aanwezigen konden zich in deze bestemming vinden. Ook ik als voorzitter van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie (NKvJG). Maar na de vreugde over de abstracte overdracht, inzoomend op de actuele staat van de cartotheek, kwamen er toch wat concrete tekortkomingen in beeld. Er is werk aan de winkel.

Volgens mij bestaat er geen wetenschappelijk onderzoek naar het aantal beoefenaren van de genealogie-hobby. Maar ik heb de indruk dat het is gegroeid. Onder meer door de digitalisering van gemeente- en krantenarchieven. De zoektocht naar ‘het verborgen verleden’ van de eigen familie is daardoor veel eenvoudiger geworden. Dankzij projecten als Vele handen hebben enorm veel vrijwilligers tal van gegevens uit de Bevolkingsregisters en de Burgerlijke Stand digitaal eenvoudig vindbaar en doorzoekbaar gemaakt. Uitmondend in enorme goed doorzoekbare databestanden onder de vlag van WieWasWie en het Stadsarchief Amsterdam. Je bent niet meer afhankelijk van stoffige archieven, die alleen op werkdagen en kantoortijden te bezoeken zijn. Hoe groot de charme daarvan ook is, het haalt het niet bij de wereldwijde zoektocht over een groeiend aantal bronnen naar je voorouders die thans vanaf een bureaustoel en laptop in je werkkamer thuis mogelijk is. En daar komt dan nu voor mensen met Joodse ‘roots’ de cartotheek van Joodse Raad bij…

Leeft bij een groeiend aantal mensen ook de vraag naar eventuele Joodse voorouders? Ook hier is voor zover ik weet, geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. Ik kan alleen vaststellen dat de NKvJG steeds vaker met die vraag wordt benaderd. Vaak zijn er vage aanduidingen: het verhaal gaat dat mijn vader… op de begrafenis van mijn grootmoeder is gezegd… En dan volgen er verdere aanwijzingen over ‘Joodse achternamen’ of ‘Joodse voornamen’. In veel gevallen kunnen wij ze behulpzaam zijn bij het zoeken naar concrete gegevens die deze abstracte geluiden bevestigen of ontkennen. De cartotheek vormt nu ook een bron, edoch…

Op uitnodiging van de NKvJG heeft Raymund Schütz, ooit bij het Rode Kruis archivaris van het Oorlogsarchief, op persoonlijke titel zijn licht laten schijnen over de toekomst van de cartotheek. In zijn beschouwing legt hij de vinger op enkele tekortkomingen. Ik volg hier zijn opmerkingen.

  1. De cartotheek is niet compleet. De kaarten van zo’n 390 mensen die in 1944 naar Bergen Belsen en Theresienstadt zijn gedeporteerd, ontbreken.
  2. Bij het indexeren van de kaarten is uitsluitend gekeken naar de voorkant, terwijl er in zo’n 1 procent van de kaarten ook gegevens op achterkanten zijn vermeld.
  3. Ook bij het massaal scannen is in ongeveer 1 procent van de kaarten iets misgegaan. Ze zijn ‘overgeslagen’.
  4. Er zijn in een aantal gevallen interpretatiefouten gemaakt, waarbij de deportatiedatum bijvoorbeeld op de plaats van de geboortedatum is terechtgekomen.
  5. In de loop der jaren onder het Rode Kruis-beheer is naar schatting 1 procent van de kaarten in persoonsdossiers terecht gekomen.
  6. De eerste digitalisering van de cartotheek is destijds gedaan met een resolutie van 300dpi. Tegenwoordig is 600dpi de standaard. Dus na completering is een nieuwe scanronde gewenst.

Schütz houdt het op zo’n 800 tot 1.200 kaarten die nog niet digitaal beschikbaar zijn. Gezien het humanitaire belang van ieder kaartje, moet dit worden hersteld.”

Er is dus nogal wat ‘achterstallig onderhoud’ nodig wil de cartotheek een echte duurzame concrete hulpbron voor de stamboomonderzoekers zijn.

Hoe het ook zij, de cartotheek is, ondanks alle tekortkomingen, in goede handen. En digitaal toegankelijk. Maar ook hierbij plaatst Schütz een kanttekening. Vooralsnog is het Nationaal Archief de ‘digitale curator’ van de cartotheek. Maar voor de raadpleging ervan word je verwezen naar Arolsen Archives. Dat is vreemd, wellicht wordt dat hersteld als het Nederlands Holocaust Museum zich daadwerkelijk het beheer op zich kan nemen. Maar ook weer niet zo vreemd, want de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is in Nederland zo streng dat ruimhartige gebruikmaking van bronnen als de cartotheek in de weg wordt gestaan. Kennelijk kent men in Duitsland een vrijere toepassing van dezelfde Europese privacy regelgeving dan hier. Maar daar staat weer tegenover dat nadere dienstverlening over in het Nederlands gestelde informatie moeizaam is.

Van abstract beheer naar concrete gebruikmaking. Schütz noemt vier instanties die een morele verantwoordelijkheid dragen voor duurzame digitalisering en continue toegankelijkheid van de cartotheek: het Nationaal Archief, het Nederlandse Holocaust Museum (NHM), het Netwerk Oorlogsbronnen en het Nederlandse Rode Kruis. Het zou goed zijn als zij spoedig de handen ineen slaan om, als het NHM van start gaat, de cartotheek als museaal object de plaats te geven die zij toekomt.

Het Nationaal Archief beheert ook het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Daarin ongelooflijk veel informatie over Jodenvervolging en verraad. Maar ook hier is de toegankelijkheid beperkt, zeker voor digitaal onderzoek. Je mag dossiers ter plekke in Den Haag raadplegen, maar kopiëren is er niet bij. In 2025 – 80 jaar na de oorlog – zou de toegankelijkheid verbeterd worden. Ik zou het niet verkeerd vinden als de spelregels die voor de Joodse Raad Cartotheek ontwikkeld gaan worden, ook gaan gelden voor het CABR. Dat zou enorm behulpzaam zijn voor al degenen die alle abstracte verhalen die in de familiekring over ‘het verborgen oorlogsverleden’ de ronde doen, aan concrete informatie willen toetsen.

Lees verder Joodse genealogie, een praktische introductie

Over Jeroen Sprenger 24 Artikelen
Jeroen Sprenger was van 2016 tot zomer 2022 voorzitter van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie (NKvJG). In die hoedanigheid was hij eindredacteur van 'Gezichten van Joods Verzet' (2020). Van 1999 tot 2015 was hij werkzaam voor de rijksoverheid, eerst als directeur Communicatie van het ministerie van Financiën (1999-2009). Als zodanig was hij verantwoordelijk voor de voorlichting over de invoering van de euro. Daarna was hij directeur Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl voor bouwprojecten van de Rijksoverheid. Vóór zijn werk bij de Rijksoverheid was hij voorlichter bij de FNV. Jarenlang was hij binnen de NVJ voorzitter van de sectie Voorlichters. Sinds 2012 is hij webmaster van de website Het geheugen van de vakbeweging.

2 Comments

  1. Goed dat dit gedaan wordt, hoewel het moeilikk zal zijn de hiaten correct in te vullen.
    Heel veel succes met dit monnikkenwerk.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*