augustus 1936
Eerst legt papa zijn beide handen op mijn hoofd: ‘Jesimecho Ke’Efrajim oe ke’Menashee’, moge de Eeuwige jou maken als Efrajim en Menasje. Na het uitspreken van deze wekelijkse zegenspreuk drukt papa mij een kus op het voorhoofd. ‘Goed Sjabbes, Simon’. Daarna voltrekt zich dezelfde ceremonie bij Jaap en Brammetje en is het mama’s beurt om deze wekelijkse zegen nog eens te herhalen. Alleen, mama geeft ons geen kus op het voorhoofd maar op onze beide wangen. ‘Goed sjabbes, lieverds’. ‘Waarom eet je niet door, jongen? Vind je de soep niet lekker?’ Ik staar mama aan. Zij heeft haar mooie donkerrode sjabbesjurk aan en het haar zoals elke vrijdagavond bedekt met het zwarte hoedje. ‘Ja, de soep is natuurlijk lekker’. Ik probeer de kleine ronde gehakballetjes die in de soep drijven met mijn vinger in de richting van de lepel te duwen. ‘Niet met je vingers, Simon. Gebruik je vork’. ‘Waarom eet je niet door Simon, zo direct is jouw soep koud’. Ik laat een diepe zucht horen. ‘Mama, wie is er nu bij Jopie beneden? Hoe maken zij sjabbes, zonder buurvrouw Schelvis?’ Mama kijkt naar papa. Papa legt zijn lepel in zijn bord. ‘Tja, Simon. Het is heel verdrietig beneden. Maar buurvrouw was al lang ziek. Ik denk dat er wel een oom of tante is die nu even voor de familie zorgt’. Met mijn mouw veeg ik over mijn ogen. Eigenlijk is het niet eerlijk. Hier is het echt sjabbes. Op het dressoir branden de twee kaarsen die mama, zoals alle mama’s, elke vrijdagavond aansteekt. Papa heeft met zijn mooie zware stem kiddoesj gemaakt. Maar wie heeft in Jopies huis de kaarsen aangestoken? Wie heeft vanavond Jopie en zijn broertjes en zusjes gebensjt? Zou Jopies papa ook zonder buurvrouw Schelvis vanavond wel kiddoesj hebben gemaakt? ‘Tja, mijn jongen, het leven is niet voor iedereen echt gemakkelijk.’ Met deze korte verklaring moet ik het vanavond maar doen. Papa opent zijn tefille. Stilletjes zingt hij de eerste woorden van een van de zemires. Zachtjes genoeg om Jaap en Brammetje niet wakker te maken die inmiddels in bed zijn gestopt. Maar meteen sluit papa zijn tefille weer. Mama en ik kijken op. Papa staart zwijgend voor zich uit. Mama ruimt de soepborden af. Ze komt met de dampende perekugel en de gebraden kip uit de keuken naar binnen. Het wekelijkse sjabbesfeest kan beginnen. Maar waarom zingt papa niet gewoon door, zoals hij dat iedere week doet? Hij staat op, nog steeds zonder een woord te zeggen. Pakt het vleesmes en de grote vork die daarnaast op tafel ligt en snijdt de kip in stukken. Mama deelt de porties kugel uit. Waarom zegt papa niets? Waarop vraagt hij deze week niet of ik de poot van de kip wil of misschien het witte vlees? De borden zijn gevuld, en papa gaat weer zitten. ‘Weet je Simon, deze week was ik bij een bijzondere samenkomst’. ‘Samenkomst? Wat is dat?’ ‘Nou ja, een soort vergadering’. Mama knikt, vragend kijk ik papa aan? ‘In een heel grote zaal, niet zo ver hier vandaan, kwamen gisteravond, voor wij naar het badhuis waren, een heleboel mensen bij elkaar die zich heel veel zorgen maken over wat er in Duitsland allemaal met de Joden gebeurt.’ Ik knik. Dat het in Duitsland heel erg is en dat Joden heel veel dingen niet mogen doen en dat ze niet overal gewoon op straat kunnen lopen, daar weet ik wel iets van. Papa herhaalt zijn woorden. ‘Tja jongen, het leven is niet voor iedereen echt gemakkelijk’. Ik kijk een beetje voor me uit. Ver weg in dat land dat Duitsland zeggen ze dat het heel naar is. Beneden bij Jopie is te ook niet gemakkelijk. Ik kijk naar mijn bord. Is het nu niet gek om te gaan smullen van de perekugel? Het lijkt of mama mijn gedachten raadt. ‘Simon, eet nu maar lekker op. Al die mensen die gisteren in die grote Apollohal waren zorgen echt wel dat het weer goed gaat komen. Vandaag op het werk in de confectiefabriek vertelde de cheffin dat de opperrabbijn bij die bijeenkomst de mensen gerust heeft gesteld. “Niemand hoeft bang te zijn. Met G’ds hulp komt het daar allemaal weer goed.” En papa en ik gaan na sjabbes of zondagavond natuurlijk even naar beneden naar de sjiwwe, op bezoek. Dan kijken we meteen wat we in deze verdrietige tijd voor Jopie en de broertjes en zusjes kunnen doen. Vind je dat een goed idee?’ Ik knik en begin aan mijn kippenpoot te peuzelen Onderhand blaas ik in de richting van de gloeiendhete kugel op mijn bord.
(Wordt vervolgd)
Geef als eerste een reactie