Mishpatim – openbaring

beeldmerk Parasja

Zo net na de piekervaring van de Openbaring van vorige week (Sjemot 20), zijn we al snel weer geland op aarde. De Parasja van Misjpatiem (Sjemot 21:10-24:18) gaat immers grotendeels over zeer aardse zaken: hoe om te gaan met slaven, schaderecht, letsel, diefstal, in bewaring gegeven voorwerpen en geleende spullen om maar een paar voorbeelden te noemen… Maar ook andere rechtsregels waar de moderne mens terecht wat meer moeite mee heeft (hoewel we dat met de slavernij ook hebben uiteraard) of de relevantie hiervan niet zo inziet op het eerste gezicht: het niet in leven laten van een heks/tovenares (22:17), de doodstraf voor misstappen van verschillende aard (vervloeken ouders, mensenhandel, het offeren aan afgoden of engelen – zie Ibn Ezra 22:19) en de regel dat wie seks heeft met een ongetrouwde vrouw buiten het huwelijk haar tot vrouw moet nemen (22:15) en de bruidsschat aan de vader geeft. Wat zou die vrouw daar eigenlijk van vinden?

Maar er is meer. We vinden ook een nadruk op ethisch-morele principes die de basis zijn van een rechtvaardige samenleving – de omgang met de ander. Deze ander is in de eerste plaats de ger  (22:20)– de vreemdeling, de outsider, nieuwkomer, allochtoon etc. – maar ook de bekeerling, de proseliet die voor het Jodendom heeft gekozen  en daar veel voor heeft achtergelaten. Als onderbouwing van deze regel wordt naar de slavernij ervaring van het net bevrijde volk verwezen, zoals ook de Tien Geboden beginnen met een verwijzing naar de Exodus. Maar men dient ook rechtvaardig en sociaal om te gaan met de ‘outsiders’ van binnen: de arme, de wees en weduwe. De Parasja vervolgt dan ook met een lijst van wetten en regels (rechten?) ten aanzien van deze personen: lenen zonder rente, het verpande terugkrijgen voor dringend gebruik (22:23-26), regels voor een eerlijke rechtspraak (23: 1-3, 6-8). De belangrijkste boodschap is dat waarheid voorop staat – daarom is het ook niet juist om een arme zondermeer voor te trekken in de rechtsspraak (23:3), en het plan van het Sjabbatjaar waarin de armen gratis van de vruchten eten (23:10-11).

De regels voor de ideale samenleving gaan echter nog een stap verder door het introduceren van regels ten aanzien van je vijand. Wie die vijand is, blijft een beetje onduidelijk en ook de reden van die vijandschap. Misschien heb je wel goede redenen om de ander als vijand te zien. Niettemin vindt de Tora dat het je niet vrijstelt om zijn dwalende veel terug te brengen aan hem (23:4) en helpen wanneer zijn lastdier bezweken is onder de zware bepakking (23:5- dierenrechten?). Bij dit laatste gebod wordt eigenlijk in het Hebreeuws gesproken over iemand die je haat – opnieuw is niet duidelijk waaróm je die persoon haat, misschien zijn daar ook in dit geval gegronde redenen voor. In ieder geval moet je hem helpen – als was het maar vanwege het arme dier dat daar ligt te creperen. Niet menselijks is de Tora-mens vreemd…

Na de opsomming van deze lange lijst van wetten en regels in de Parasja, volgt een opmerkelijke wending. De Parasja verlegt het zicht naar de intocht in het beloofde land (23:19-33). In de perceptie van de Tora is die immers aanstaande – de zonde van het Gouden Kalf en de verspieders hebben nog niet plaatsgevonden. De Tora wijst de Bne Jirael erop dat de ideale samenleving straks daar in het beloofde land Israël gerealiseerd moet worden. Dáár maar wel straks dus. Wees dus voorbereid wil de Tora zeggen. Ga alvast aan deze dingen werken ter voorbereiding want het doel is bekend. De Tora herinnert er nogmaals aan dat elk compromis met afgodendienst en de bijbehorende cultuur taboe is. Wil de ideale samenleving straks gerealiseerd worden, dan kan dat alleen als men zuiver blijft van de afgodendienst. De afsluiting van de Parasja is verrassend: we lezen over een tweede / aanvullend / herhalend Openbaringsverhaal met andere details (24:1-18) – wat ook de precieze strekking van deze passage moge zijn. Wat wel duidelijk is dat deze Parasja met haar vele regels ingebed zit tussen het eerste Openbaringsverhaal in de Parasja van Jitri (Sjemot 20) en het tweede verhaal hier (Sjemot 24). Om de lezer toch vooral te benadrukken het zicht op de Openbaring, de Tien Woorden en de uitwerking daarvan in onze Parasja, toch vooral niet te vergeten in de dagelijkse beslommeringen waarin de ander ons voortdurend bevraagd op zone keuzes. 

Over Leo Mock 15 Artikelen
Leo Mock (Amsterdam, 11 augustus 1968 – aldaar, 31 augustus 2023) volgde een opleiding aan een jesjiwa (Talmoedhogeschool) in Israël, studeerde Joodse geschiedenis aan de Bar-Ilan Universiteit en oude geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). In december 2015 promoveerde hij cum laude aan de Tilburg University op een proefschrift, getiteld 'Het begrip Ruach Ra'a in de rabbijnse responsaliteratuur van na 1945: een case study in de relatie tussen kennis over de fysieke wereld en traditionele kennis'. Leo heeft verschillende publicaties over jodendom op zijn naam en is betrokken bij het tijdschrift Tenachon, een uitgave van PaRDeS, een stichting die zich inzet voor het ontsluiten van Joodse bronnen voor een Joods en Christelijk publiek en het bevorderen van de interreligieuze dialoog. Hij was docent judaica aan de Tilburg University en bij Joods Educatief Centrum Crescas. Vanaf 2012 was hij adviseur Joodse Zaken van Beth Shalom.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*